‘Ik word in het buitenland meer gewaardeerd dan in Nederland’

Auteurs: Ruud Doevendans en Roberto Pennino

Van alle Ajax-vedetten die het Nederlandse voetbal tot in alle uithoeken van de wereld een gezicht gaven, bleef er uiteindelijk één in Amsterdamse dienst over. Het was zonder enige twijfel een van de beste spelers: Ruud Krol. Mogelijke transfers liepen op niets uit, voordat Krol alsnog een wereldburger werd. Via Canada belandde hij voor een prachtig tweede deel van zijn carrière in Italië. Met Tardelli praat Grande Rudy honderduit over zijn loopbaan. Ruud Krol, een van ’s lands grootste voetballers, een bijzonder mens.

Amsterdam, de late herfst van 2017, een hotel in de wijk Buitenveldert. Alsof de tijd heeft stilgestaan. Ruim 46 jaar na Wembley loopt Ruud Krol weer op krukken. Toen, in aanloop naar de eerste Europa Cup-winst van Ajax, brak hij zijn been. Nu is er een nieuwe heup geplaatst. Een teken van voortschrijdende tijd, die ’s lands meest veelzijdige verdediger uit de geschiedenis nog niet echt wil accepteren: ‘Voor een boek over mijn leven en carrière, zoals je van veel vroegere spelers ziet verschijnen, ben ik bijvoorbeeld nog niet klaar’, klinkt het stellig. Voor een uitgebreid gesprek erover gelukkig wel.

Waar komt uw enorme liefde voor het Nederlands elftal vandaan? Het is ongelooflijk wat u er na uw vertrek bij Ajax allemaal voor over had om in Oranje te kunnen blijven spelen.

Ruud Krol: ‘Misschien is het begonnen bij mijn vader. Hij sprak er niet veel over, maar hij heeft in de Tweede Wereldoorlog veel goed werk verricht. Hij heeft veel joodse mensen onderdak verleend en was actief in het verzet. Ik heb die verhalen vaak van mijn oma gehoord. De vaderlandsliefde zat er diep in bij onze familie. Toch sloeg hij zichzelf daarvoor bepaald niet op de borst, integendeel. Hij vond het heel normaal. Later nam hij me mee naar het Olympisch Stadion, waar we samen naar interlands keken. Dat was voor een jongetje van nauwelijks tien jaar oud natuurlijk grandioos. Dat wilde je ook. En dan die felle oranje shirts. Ik houd van sterke, felle kleuren. Faas Wilkes speelde vaak mee, mijn grote idool. Als je ergens liefde voor het Nederlands elftal kreeg ingepeperd, was het daar wel. Ik heb het altijd als de grootste eer beschouwd om in Oranje te mogen spelen. Dat zeg je niet zomaar af. Later kreeg ik nog op een heel andere manier met Faas Wilkes te maken. Hij bemiddelde bij mijn voorgenomen transfer naar AC Milan. Alles leek in kannen en kruiken, maar de Italiaanse grenzen bleven voor buitenlanders gesloten.’

In Nederland horen we altijd namen als Cruijff, Van Basten, Keizer en Van Hanegem als de grootste spelers die we gehad hebben. Zelden die van u. Wat betekent dat voor u?

‘We waarderen verdedigers onvoldoende. Dat merkte ik in Italië, het was een enorm contrast. In Italië was het respect voor verdedigers heel groot. Maar wij hebben zelf ook geweldenaren gehad. Wat denk je van Rinus Israël? Echt een internationale topper. Als ik naar mezelf kijk, word ik in het buitenland meer gewaardeerd dan in Nederland. Om een voorbeeld te noemen: onlangs las ik in een toonaangevende Engelse krant een column waarin de tien beste verdedigers werden genoemd die ooit op een WK hadden gespeeld. En daar stond ik dan toch maar mooi tussen. In 1980 werd ik in het land van de beste verdedigers, Italië dus, voetballer van het jaar.

Maar ik treed niet graag op de voorgrond, ben niet iemand die zichzelf graag presenteert. Ik houd van hard werken in stilte en vervolgens de prijs die je wint, het verhaal laten vertellen. Daarom bleef ik ook lang bij Ajax, ik wilde dolgraag nog eens met een andere generatie Ajacieden de Europa Cup I winnen. En het was bijna gelukt. Was Pim van Dord niet geblesseerd geraakt voor de halve finale tegen Nottingham Forest, halen we ook de finale. Daar ben ik van overtuigd. Van Dord was niet de grootste speler van Ajax, maar wel erg belangrijk. Ik had dat gevoel heel sterk, het had toen nog een keer gekund. Het was een grote teleurstelling dat het niet lukte.’

Wat is het geheim van een topverdediger?

‘Een goed oriëntatievermogen. Als jij goed weet waar je moet staan en wat er om je heen gebeurt, ben je al een heel eind. Veel verdedigers missen dat. Ik zie vaak bij een voorzet van links de buitenspeler aan de andere kant totaal vrijstaan. De back staat vele meters bij hem vandaan. Kantelen, zeggen ze. Maar ja, de lucht maakt geen goal. Die buitenspeler kan vervolgens inkomen en zijn tegenstander verrassen. Dus je goed kunnen oriënteren, daar ligt de basis. En als je dan ook nog een beetje aardig kunt voetballen, ben je een goede verdediger.

Je hebt daarbij wel behoorlijk wat ervaring nodig. Neem nu een speler als Matthijs de Ligt. Een talent, maar het was nog veel te vroeg om hem te laten debuteren in de cruciale uitwedstrijd tegen Bulgarije. Bij het eerste doelpunt, die hoge bal door het centrum, staat hij helemaal verkeerd waardoor hij in de problemen komt. Leuk hoor, een jonge speler die het even aardig doet bij zijn club. Maar internationaal komt er echt wel iets meer bij kijken. Ik heb die momenten zelf ook meegemaakt, maar je kwam toen niet zo snel in het Nederlands elftal. Daar ging een veel periode aan vooraf waarin je langdurig moest laten zien daar rijp voor te zijn.

‘Leuk dat kantelen en de zone dekken, maar vaak dekken ze lucht. En lucht maakt geen goal’

Een concreet voorbeeld: ik zat net bij het eerste elftal van Ajax, was achttien. We deden een partij. Ik stond tegenover de gelouterde Sjaak Swart. Er komt een voorzet en ik sta ver naar binnen. Bovendien stond ik slecht ingedraaid, want ik kon die hele Sjaak Swart niet zien. Je voelt al aan wat er gebeurt: de voorzet komt, ik ben Sjaak totaal kwijt en achter mij om kopt hij de bal erin. Nou, dan kwam Michels. Hij legde de training stil en leerde mij op niet mis te verstane manier de les. Keihard, zodat je het nooit meer vergeet. Soms moet je als trainer even een schouderklopje geven, soms er bikkelhard in gaan. Die leerschool, op die manier geconfronteerd worden met wat je verkeerd hebt gedaan en wat dus nóóit meer mag gebeuren, doen we dat eigenlijk nog? Ik ben ervan overtuigd dat onder meer dit soort situaties je mentaliteit bepaalt. En ook je kwaliteit, want je leert ervan. Als Michels iets zei, kwam dat hard aan. Deed je iets fout, moest je een bepaalde strafoefening uitvoeren. En de rest stond grijnzend toe te kijken. Andere tijd natuurlijk, maar wel een echte opleiding. Het kwam niet in me op om tegen Michels te zeggen dat ik het allemaal niet zo leuk vond. Dat hoefde ook niet. Ik had ervan geleerd. Dat was het belangrijkste.

Wij durfden vaak nauwelijks iets terug te zeggen tegen een trainer. Een weerwoord werd ook nauwelijks geaccepteerd. Ik heb eens een akkefietje gehad met Tomislav Ivic, een fantastische trainer die zijn tijd ver vooruit was. Hij wilde in een uitwedstrijd tegen FC Twente met een dubbele libero spelen. Wij trainden in die formatie de week voor dat duel, maar het liep totaal niet. Ik zei: ‘Trainer, dit moeten we zo niet doen. Dit wordt niets.’ Hij ontstak in woede en gooide de fluit op de grond: ‘Weet je wat? Ga jij lekker trainen! Ga ik binnen zitten.’ En weg was hij. Hij pikte dat helemaal niet, terwijl ik toen toch al een internationaal gelouterde speler was.

Toch heb ik ontzettend veel aan Ivic gehad. Helaas werd hij bij bij Ajax niet gepruimd omdat hij een verdedigende tactiek hanteerde. We waren wel succesvol maar zijn speelstijl viel niet in goede aarde. Ik heb er nog eens voor gezorgd dat hij de laan niet werd uitgestuurd. Op een dag zag ik hem een beetje bedremmeld in zijn kantoor zitten. Hij was ontslagen. Ik kon het niet geloven en ben met hem naar het bestuur gegaan: ‘Als deze man weg moet, ben ik per direct ook weg. Hij verdient het niet. Met Ivic komen we waar we naartoe moeten. Dus zeg het maar, heren! Als hij weg moet, ga ik ook.’ Het einde van het liedje was, dat hij bleef. Ik vond Ivic fantastisch.’

Van Vancouver tot Napels

De man die vergroeid leek met Ajax, verliet de club in 1980 alsnog. In de zomer van dat jaar verkaste Ruud Krol naar Vancouver Whitecaps. Hij werd er weggekaapt door Napoli, om vier jaar later zijn loopbaan te laten uitbollen aan de Franse Rivièra in dienst van Cannes. Na zijn actieve carrière werd Krol trainer, onder meer bij Ajax en het Nederlands elftal (in beide gevallen assistent), KV Mechelen, Tunesië, Egypte en Zuid-Afrika. De man die tot zijn 31ste veilig in Amsterdam bleef, werd een wereldburger.

Het is toch wel een van uw grote kwaliteiten gebleken om in zoveel verschillende culturen altijd soepel te kunnen bewegen.

‘Van nature ben ik een avonturier. Ik zoek graag andere culturen op. Dat verrijkt me in mijn denken. Het geld is ook belangrijk, maar ik ga voor de spanning. Ik kon in 1978 naar Arsenal, ik kon daarvoor naar Real Madrid. Maar Ajax liet me niet gaan. Dertien jaar dezelfde stadions, dezelfde kleedkamers, hetzelfde kledinghaakje. Uiteindelijk werd het in Nederland een sleur, en dat was aan de kwaliteit van mijn spel ook te merken. In mijn laatste seizoen heb ik vooral in Europees verband nog goed gespeeld, maar daaromheen niet. Ik wilde echt weg. Toen ik uiteindelijk bij Vancouver Whitecaps terechtkwam en kort daarop dus bij Napoli, bloeide ik helemaal op. (Ondertussen beantwoordt Krol een telefoontje in de Franse taal. Hij is niet alleen in diverse culturen thuis, ook in diverse talen.)

Mijn transfer naar Vancouver was een uitdaging. In de NASL, de Amerikaans/Canadese competitie, speelden wel veel spelers op hun retour maar dat gold absoluut niet voor mij. Het was geen topcompetitie maar het was wel een totaal andere omgeving en dat had ik nodig. Bovendien is Vancouver een heel prettige stad, met een lekker klimaat en heel fijne mensen. Er zaten veel Nederlanders en Italianen destijds. En zo beroerd was het niveau nu ook weer niet. We wonnen met 5-0 in een vriendschappelijk duel van AS Roma. Dat zegt toch wel iets.

Niet lang daarna kwam Napolidirecteur Antonio Juliano, die nog de WK-finale van 1970 gespeeld had, naar Vancouver om me te overtuigen naar zijn club te komen. Hij stond onaangekondigd voor mijn neus, kort na een verloren play off tegen Seattle. Hij zei: ‘Ik ga pas weer weg wanneer je naast me in het vliegtuig naar Napels zit.’ Financieel was het geen probleem. Maar de onderhandelingen met Vancouver verliepen moeizaam. Juliano zei: ‘Ga maar naar het vliegveld, meld je daar aan de balie. Je ticket ligt klaar. Ik ga nu alles regelen met Vancouver. Het komt goed. Ik ben er straks en reis met je mee.’ Ik had natuurlijk weinig zin om zonder akkoord te vertrekken uit Canada, maar enkele minuten voordat we moesten instappen doemde Juliano op: ‘Geregeld!’ En daar gingen we naar Napoli. Aanvankelijk nog op huurbasis, op 1 april moest ik terug zijn in Canada. Maar we stonden toen kort achter Juventus hoog op de ranglijst, en Juliano vertrok weer naar Canada en regelde dat ik kon blijven. Napolitaanse toestanden, in alles.

Dat chaotische en ook het warme tussen de mensen onderling, de sfeer … dat is het mooie van Napels. De stad leeft van voetbal. Speelde je een topper zoals tegen Juventus, zaten er 30.000 mensen bij de training. De hele week werd er gediscussieerd. Tot woensdag praatten ze na over de wedstrijd van het weekend ervoor, op donderdag begonnen de discussies over de komende wedstrijd. Had je verloren, heerste er in de stad geen prettige sfeer. Niet dat ik ooit bedreigd ben of er last van gehad heb, maar je merkte aan de mensen dat ze rouwden. Een ongelooflijke passie.’

U heeft voor Napoli één goal gemaakt. We hebben hem bekeken. Het was tegen Brescia en er ging een passeerbeweging van bijna Messiaanse allure aan vooraf. In die tijd wilde bondscoach Kees Rijvers nog weleens beweren dat u nooit voor uw verdediging durfde te spelen.

‘Elke wedstrijd vraagt natuurlijk een andere benadering. In Italië moest men in het begin erg wennen aan mijn manier van spelen. Doelman Castellini, die jarenlang achter Dino Zoff de tweede keeper van Italië was geweest, had het liefst dat ik de hele wedstrijd in mijn eigen zestienmetergebied bleef staan. Maar zo was mijn speelstijl natuurlijk helemaal niet. Ik wilde organiseren en verdedigen, maar daarnaast ook offensieve impulsen geven.

‘Het Napoli uit mijn tijd was best te vergelijken met Feyenoord vorig seizoen: weinig sterren maar moeilijk te verslaan’

Napoli speelde in die jaren nog echt volgens de Italiaanse School. De rechtsback, Giuseppe Bruscolotti, speelde vaak als extra mandekker in het centrum. De linksback was onze meest aanvallende verdediger. Dat was Luciano Marangon, later Giuseppe Ferrario. Voor mij was het als gewezen linksback eenvoudig om die ruimte op links in te vullen. Maar zelf probeerde ik natuurlijk ook veel op het middenveld te komen. We hadden weinig grootse spelers, maar een uitstekende teamgeest en de tactiek klopte. De puzzelstukjes vielen uiteindelijk in elkaar. Je kunt het goed vergelijken met Feyenoord afgelopen seizoen: geen echte ster, maar wel een uitstekend geheel. Moeilijk te kloppen. Napoli bleef na wat omzettingen dat seizoen zestien wedstrijden ongeslagen.’

Hoe leef je als gevierde ster in Napels buiten het veld?

‘Je kunt een privéleven dus totaal vergeten. Je kunt de straat niet op. Wilde ik een verzetje, moest ik de stad uit. Dan ging ik bijvoorbeeld naar vrienden in Milaan. Nam ik de volgende ochtend het eerste vliegtuig en was ik weer op tijd terug voor de training in Napels. De mensen waren erg vriendelijk tegen mij, en ik ook tegen hen. Ze willen alles voor je doen om het je naar de zin te maken, om je op een voetstuk te plaatsen. Een politieagent die mij gewoon achter op zijn motor naar het trainingscomplex wil rijden. Het is gewoon gebeurd! Ik heb in Napels nog nooit een kop koffie betaald. Of een etentje. Gaat niet lukken, ze zijn bijna beledigd als je je portemonnee trekt.

Ooit had ik een televisie-item met Harry Vermeegen. We liepen wat in de binnenstad. Nu moet je weten dat vrijwel elke straat wel een eigen supportersclub heeft. Op een bepaald moment lopen wij in een nogal armoedige wijk een willekeurig straatje in. De voorzitter van de fanclub in die bewuste straat was zwaar beledigd. Doordat hij niet wist dat ik zou komen, had hij geen cadeau voor me kunnen kopen. Hij vond het verschrikkelijk. Ik moest beloven om de week erna terug te komen, en dat heb ik maar gedaan. Ze kwamen met dozen wijn en pasta, en daar voelde ik me dan weer ongemakkelijk bij. Want ik ben natuurlijk ook maar een mens, en speelde heus niet altijd even goed. Maar als ik er nu nog kom, word ik zelfs herkend door jonge jongens: ‘Mijn vader was uw grootste fan.’ In Napels was op een bepaald moment een grote demonstratie tegen abortus. Tegenstanders van abortus speelden direct op mijn aanwezigheid in: ‘Stel nu dat de moeder van Ruud Krol abortus had laten plegen, dan hadden wij hem nu niet hier gehad!’

Met het wereldelftal tegen Argentinië

Al twee jaar voor zijn vertrek naar het buitenland had Ruud Krol zijn internationale reputatie nog eens bevestigd tijdens het WK 1978, waar hij Nederland als aanvoerder naar de WK-finale leidde. Krol speelde elke minuut, ofschoon hij behoorlijk geblesseerd was en met name aanvallend niet het niveau haalde dat hij van zichzelf verlangde. Desalniettemin maakte hij grote indruk, met onder meer als resultaat dat hij een jaar na dat WK benoemd werd tot aanvoerder van het wereldelftal dat was uitgenodigd om de eerste verjaardag van de Argentijnse wereldtitel luister bij te zetten. Het werd een memorabel duel.

Precies een jaar na de WK-finale van 1978 speelde u een bijzondere wedstrijd, het duel tussen wereldkampioen Argentinië en de Rest van de Wereld. U was aanvoerder. Kunt u ons een meenemen naar die wedstrijd?

‘Normaliter zijn dit soort wedstrijden galapotjes, waarin men elkaar een beetje laat spelen en er een grote uitslag op het bord komt. Dat was ditmaal totaal anders. Dat lag aan het wereldelftal. Wij hadden ons iets voorgenomen, en dat had vooral te maken met dat verderfelijke regime in Argentinië. Wij wilden winnen, ten koste van zo niet alles dan toch in elk geval heel veel. Zo hebben we in de dagen voorafgaand aan het duel zelfs een oefenwedstrijd gespeeld tegen een lokaal team, om de gemaakte afspraken in de praktijk te toetsen. In absoluut beestenweer ook nog. Op een achterafveldje. Zo groot was de drang om in die wedstrijd het optimale te presteren.

Daarbij kwam dat we een ongelooflijk goed elftal hadden, met veel Italianen die het op het WK ook al heel goed hadden gedaan. Wie speelden er allemaal? Antonio Cabrini. Marco Tardelli, mijn vriend Bruno Pezzey … veel te vroeg van ons heengegaan. De Spanjaard Asensi. En natuurlijk Rossi en Causio in de voorhoede. Boniek en Platini waren erbij. Echt een geweldige ploeg.

Het was een prachtige wedstrijd. Er heerste ook een ongelooflijke sfeer. En ik moet zeggen, ik speelde zelf ook erg goed. Ik had er net een trip met Ajax door Zuid-Amerika op zitten, waarin we onder meer tegen Brazilië speelden (en met 5-0 verloren, RD/RP). Ik werd gebeld door de manager die de wedstrijd Argentinië-Rest van de Wereld organiseerde. Ze hadden een speler te weinig. Dus ik nam Simon Tahamata mee, die kort daarvoor spectaculair tegen de Argentijnen voor het Nederlands elftal had gedebuteerd. Ze kwamen ook een fysiotherapeut tekort. Dus ging die van Ajax mee. Die zat in Buenos Aires op de bank. Prachtig, dat kon toen allemaal gewoon nog.

Tijdens deze week ontstond mijn innige band met Enzo Bearzot. Hij noemde me na afloop ‘de professeur’. Tijdens de oefenwedstrijd had hij nog zijn onvrede geuit over mijn spel, maar ik stelde hem gerust. Het ging niet om die wedstrijd, maar om het duel tegen de Argentijnen. Alles zou goed komen. En het kwam goed. We hadden de verdediging in de zone gezet, maar Marco Tardelli had een speciale opdracht. Hij moest Diego Maradona uit de wedstrijd houden, wiens reputatie hem al vooruit was gesneld. Maar Maradona maakte een weergaloze goal. Hij kwam van rechts naar binnen en krulde de bal met links in de verre hoek. Emerson Leao, de keeper van Brazilië, kon er niet bij, er kon werkelijk geen centimeter tussen de bal en de paal, en tussen de bal een de lat. Fantastisch. Fantastisch! Maar wij hadden ons voorgenomen om deze wedstrijd te winnen en draaiden het duel om.

‘Het wereldelftal wilde per se winnen van Argentinië, vanwege het regime’

Echt waar, je had erbij moeten zijn in de rust. Het leek wel of de WK-titel op het spel stond, zo fanatiek waren we. We zweepten elkaar op, het was een geschreeuw door elkaar heen. Dit was zo’n geweldige wedstrijd. En waarom? Ja, ik denk toch dat het regime er iets mee te maken had. Voor mijzelf speelde een grote rol dat ik een jaar eerder opnieuw een WK-finale verloren had. We gíngen ervoor. Maar twintig minuten na de rust stonden wij met tien man. Tardelli was het beu om dolgespeeld te worden en schopte Maradona aan de zijlijn genadeloos onderuit. En scheidsrechter Abraham Klein, die de Argentijnen een jaar eerder nog hadden geweigerd voor de finale omdat ze onder hem al eens verloren hadden, gaf rood. Hij kón niet anders. Het was een vreselijke overtreding. Er ontspon zich dus een wedstrijd op leven en dood. Leven en dood! En waarom? Tja, om de eer. Ik heb met veel van die spelers nog altijd goed contact, ook met de Argentijnen. We hebben zoveel met elkaar beleefd. Ik kan soms emotioneel zijn als ik aan die spelers denk. Het was een geweldige tijd.’

U heeft weleens verklaard dat u in 1978 nooit de wereldbeker van Jorge Videla had willen ontvangen. U zou hem niet hebben aangenomen. Een jaar later nam u van dezelfde Videla wel de beker in ontvangst na die wedstrijd met het wereldelftal.

‘Ik kan dat wel verklaren. De WK-finale was een groot internationaal evenement. Daar zou het veel meer impact hebben gehad. Het duel met het wereldelftal was ook belangrijk, maar toch van een ander gehalte en trok ook veel minder aandacht in de internationale pers. Het was een bewuste keuze.’

De huidige staat van het Nederlandse voetbal

Het voetbal van de jaren zeventig is nauwelijks nog te vergelijken met dat van tegenwoordig. Wél stond Nederland destijds, zonder het nog te weten, aan de vooravond van een schrale periode die zich best laat vergelijken met de situatie van 2018. De huidige situatie gaat Ruud Krol merkbaar aan het hart.

Wat vindt u van de staat van het Nederlandse voetbal anno 2018?

‘Het is eerder gebeurd dat Nederland een paar toernooien achter elkaar heeft gemist. Het is niet abnormaal. Een land als Nederland zal per generatie enkele topspelers voortbrengen. Die zijn er nu ook wel. Maar niet voldoende. In sommige andere periodes breng je er zes of zeven tegelijk voort, en dan heb je de basis voor een sterk elftal. Die tijden heb je soms. Maar vaker niet dan wel uiteraard. In dat licht bekeken is de huidige situatie niet eens heel gek. Maar het probleem is: wij kunnen dat mentaal niet aan, we kunnen niet omgaan met die tegenslag.

Wat is nu eigenlijk die Hollandse School? Dat betekent in feite in de wedstrijd het initiatief nemen. En nu komt het: initiatief nemen hoeft niet altijd te betekenen dat wij zelf de bal moeten hebben. Initiatief kun je ook heel goed nemen wanneer je níet aan de bal bent. Dat beseffen we onvoldoende. Dus ook als je een mindere generatie hebt – zoals nu – en je kunt simpelweg vanwege de kwaliteit niet altijd aan de bal zijn, zijn de basisprincipes van de Hollandse School nog steeds toepasbaar. Maar dan moet je wel begrijpen wat de Hollandse School precies inhoudt.

Hoe is dat initiatief nemen in het Nederlandse voetbal nu eigenlijk ontstaan? Dat is een antwoord geweest op het catenaccio. Vergeet even één ding niet: toen Rinus Michels Ajax overnam, stond Ajax bijna onderaan in de Eredivisie. Michels redde het elftal toen, en ging nadenken: als ik verder wil komen met deze ploeg, wat is dan de internationale norm? Dat was het catenaccio. Michels is daarop een antwoord gaan verzinnen: pressing. En op die manier is een speelstijl ontstaan, een filosofie die we later zijn gaan kennen als de Hollandse School.

Maar zie je dat nu nog? Nee, nauwelijks. Peter Bosz heeft het even geprobeerd bij Ajax, en met succes. Dus het kán! Maar het kost even tijd. Michels is het ook niet in één jaar gelukt. Die ging doorselecteren. Hij keek het een jaartje aan en concludeerde: speler A, B en C kunnen het niet aan. Die gaan weg, er komen anderen. En dan keek hij weer een jaar of het ging lukken. Bleek dat er nog een paar elementen in het team ververst moesten worden. Dat is echt een proces geweest. Tegenwoordig denken we dat het een paar draaien aan een knop zijn, en het gaat lopen. Maar zo werkt dat niet. We praten maar en we praten maar. Iedereen heeft een mening. Het vervelende is alleen dat we niets doen. Waar je sterk in bent, moet je sterker maken. Ons stokpaardje was altijd: vooruit verdedigen, de tegenstander weinig tijd geven. En wat doen we nu? Achteruit lopen. In plaats van eerder onder druk zetten, geven we ze alle ruimte. Initiatief nemen zit daarin opgesloten. Verdedigen begint niet bij de verdedigers maar juist vóórin.

‘Je moet net zo veel in jezelf investeren als Cristiano Ronaldo. Anders wil je het niet graag genoeg’

Een jonge speler moet aan zichzelf werken. Je moet jezelf willen verbeteren. Het was geen toeval dat ik op het WK 1974 een perfecte voorzet gaf waaruit Cruijff scoorde. Met mijn linkerbeen nota bene. Ik was niet goed met links toen ik in de jeugd bij Ajax zat en uiteindelijk bij het eerste elftal kwam. Wat zou er gebeurd zijn, als ik níet tegen Bobby Haarms had gezegd: ik wil mijn linkerbeen verbeteren. Haarms was daarvoor altijd beschikbaar en zei: kom maar twee keer in de week. Heel eenvoudig, telkens twintig minuten trainen. Eerst makkelijk, zodra het beter gaat steeds moeilijker. Zo ingewikkeld is het toch niet? Ik moest ballen in een leeg doel schieten. Nou, de eerste lagen op de Middenweg. Ik raakte ze totaal verkeerd. Maar gaandeweg ging het beter. En dan komt er een dag, dan geef je die perfecte voorzet. En dan ben je vertrokken.

Je hebt het ideale voorbeeld voorhanden: Cristiano Ronaldo. Natuurlijk had hij al veel talent, maar hij mag wat dat aangaat natuurlijk niet in de schaduw van Lionel Messi staan. Echter, als je hoort hoe enorm Ronaldo aan zichzelf blijft werken, denk ik: hallo, Nederlandse talenten, hebben jullie je ogen dicht of zo? Kijk wat er nodig is om die internationale topper te worden! Als de andere Real-spelers arriveren op het trainingscomplex, is Ronaldo al een uur in de sportschool geweest. Nou, als je dan ook zo

goed wilt worden, waarom doe jij dan niet hetzelfde? Waarom kun jij als zogenaamd talent dat niet opbrengen? Dan wil je het dus gewoon niet graag genoeg. Ik weet niet of Rafael van der Vaart véél minder talent had dan Cristiano Ronaldo. Maar Van der Vaart speelt al zes of zeven jaar bijna geen wedstrijden meer en kan tegenwoordig het niveau in Denemarken niet meer aan. Wesley Sneijder heeft het natuurlijk langer volgehouden, maar ook bij hem is het steeds minder geworden. En ze zijn nauwelijks ouder dan Ronaldo. Maar die heeft veel meer drive, vertrouwt veel minder op zijn talent. Sneijder kon het even opbrengen kort voor het WK 2014, toen Van Gaal hem tot het uiterste dreef, maar daarna was het ook weer over. Het zit er niet van nature in. Het moet van buiten komen. Gaat nooit lang lukken. Ronaldo is niet de enige hoor, maar wel het meest sprekende voorbeeld. Kunnen Nederlandse talenten een voorbeeld aan nemen.

‘De drie pijlers onder het succes van het grote Ajax: professioneel, mentaliteit en karakter’

Ik was nog een jonge voetballer en met wat vrienden op stap. Uiteraard dronken we een biertje. Stond er opeens een oud-speler van BVC Amsterdam, de Beroeps Voetbal Club Amsterdam, voor mijn neus. Hij stelde zich voor. Ik vertelde hem dat ik hem wel kende, ik had hem vaak zien spelen. Zei ‘ie opeens: ‘Dat daar, dat moet je niet doen.’ Ik wist niet waarover hij het had. ‘Dát daar’, zei hij, en hij maakte een hoofdbeweginkje richting het glas bier dat ik in mijn hand had. ‘Het is mijn fout geweest. Ga nu maar drie of vier jaar volledig voor je sport. Krijg je geen spijt van. En lukt het desondanks niet, heb je nog tijd genoeg om een biertje te drinken.’ Ik ben die woorden nooit vergeten. Heb altijd serieus voor mijn sport geleefd. Een jong lichaam kan nog veel aan. Naarmate je ouder wordt, gaat het je nekken.

Toen ik in Ajax 2 zat, ging ik vanaf het Europaplein op de fiets naar de Rijnstraat, pikte de keeper op (Krol zegt the goalkeeper, zoals hij opvallend vaak buitenlandse termen gebruikt en dan soms zelfs even moet zoeken naar het juiste Nederlandse woord, RD/RP), we reden door naar het Amstel Station waar we beiden een speler op de bagagedrager namen en zo reden we naar Ajax. Of we weleens gebracht werden? Wat dacht je? Nee, joh. Door regen en wind, desnoods elke dag weer. Als we het dan hebben over mentaliteit, dan wordt dat daar gevormd.

Wij leiden nu anders op: je wordt gehaald, je wordt gebracht. Het shirtje ligt klaar, de schoentjes zijn gepoetst. Het spelertje hoeft alleen maar te voetballen. Maar het komt voor de spelers tegenwoordig makkelijker aan. Ze hoeven er minder voor te vechten. Maar daar worden ze echt geen betere voetballer van. Er waren drie kernbegrippen in de tijd van het grote Ajax: professioneel, mentaliteit en karakter. Het waren de pijlers onder ons succes. Die elementen moeten altijd de basis zijn.’

Nieuwsbrief
Vul hieronder uw gegevens in en u ontvangt met enige regelmaat onze nieuwsbrief.